Hostname: page-component-586b7cd67f-t8hqh Total loading time: 0 Render date: 2024-11-30T22:51:51.708Z Has data issue: false hasContentIssue false

Rechtskeuze Bij Internationale Contracten

Published online by Cambridge University Press:  21 May 2009

Get access

Extract

The problem of the autonomy of the parties to international contracts has gained particular interest for the Netherlands because the Draft for a uniform conflicts law for Belgium, the Netherlands and Luxemburg and the Draft-Convention on the law applicable to international sales of goods have proposed certain solutions of this problem. The author presents this problem afresh for discussion. In the first place he summarizes the theories on the choice of law in regard to international contracts. He begins with the theories which make the freedom of the choice of law dependent upon that national legislation most closely related to the contract by factual connection. Then he discusses English doctrine and judicial decisions. Finally he deals with the view of those who recognise the choice of law as an independent connecting factor. The question, however, must be asked whether the theoretical basis of the various points of view is indeed as controversial as is generally believed. Furthermore it is possible to attempt to apply methods which are familiar from municipal law.

Type
Articles
Copyright
Copyright © T.M.C. Asser Press 1953

Access options

Get access to the full version of this content by using one of the access options below. (Log in options will check for institutional or personal access. Content may require purchase if you do not have access.)

References

1 Rb. Rotterdam, 16 04 1914, N.J. 1914, 1310Google Scholar; Ktr. Amsterdam 1 April 1936, R.B.A. XXIII, 11; Hof Den Haag 4 Mei 1936, N.J. 1936, 826.

1 Gutzwiller, Max, in: Beiträge zum Haager I.P.R., 1951, p. 43 (door Gutz-willer en Niederer).Google Scholar

2 Delaume, G. R., L'autonomie de la volonté en d.i.p., Revue crit, de d.i.p. 1950. p. 322.Google Scholar

1 Deel, Algemeen2, p. 211Google Scholar; zie ook P.S. onder H.R. 8 April 1927, N.J. 1927, 1110.

2 O.a. R. Savatier, Cours de d.i.p., no. 299, maar niet bij Batiffol, Les Conflits de lois en matière de contrats, 1938. Hetzelfde zou dan ook voor art. 1374 lid 1 B.W. moeten gelden.

3 Aanvang van de leer der “loi imposée” bij Brocher 1872 en 1883. Verdediging bij Despagnet, Pillet, Niboyet (L'autonomie de la volontéen d.i.p., Recueil Acad. de D.I. 1927, II p. 1Google Scholar, Traité de d.i.p. français, V, p. 36 v.)Google Scholar, Valéry, Arminjon, Savatier, von Bar, Zitelmann, Frankenstein, Lewald, Schnitzer, naar den geest ook Westlake als voorganger van de latere Engelse auteurs. Caleb, Voorts, Essai sur le principe de l'autonomie de la volonte en d.i.p., 1927Google Scholar, en vgl. Haudek, Die Bedeutung des Parteiwillens im I.P.R., 1934. Wetgeving: 1948 in Tsjecho-Slowakije, par. 4446Google Scholar en voor een beperkte autonomie par. 9, zie Zeitschr. für ausl. und I.P.R. 1952, 457Google Scholar en Revue crit. de d.i.p. 1949, 381Google Scholar. Overzicht der rechtsstelsels bij Rabel, The conflict of laws II, p. 369Google Scholar, der auteurs bij Gutzwiller, Beiträge, , p. 42 v.Google Scholar, der wetten bij Hessel E. Yntema, hoogleraar aan de University of Michigan, “Autonomy” in choice of law, in The American Journal of Comparative Law, 1952, p. 341 v.Google Scholar, zie noot 14 op p. 345. Vgl. verder in het algemeen R. Moser, Vertragsbeschluss, Vertragsgültigkeit und Parteiwille im internat. Obligationenrecht, , Gallen, St. 1948Google Scholar; Schreurs, A. F. H., De autonomie van partijen in het i.p.r., 1924Google Scholar; Eras, J. P. M., De overeenkomst in het i.p.r., 1928Google Scholar; A. van Oven, Partij-autonomie en localisering van overeenkomsten, W.P.N.R. 3915–7 en vooral L.I. Barmat, De grenzen der contractsvrijheid in het i.p.r., W.P.N.R. 3675–6.

1 Jitta, D. Josephus, I.P.R. (1916), p. 458 v.Google Scholar; A. C. J. Mulder, Inleiding tot het Nederlandsch i.p.r.2, I. Henri Hijmans, Algemene problemen van i.p.r., p. 168 v., van Brakel, S., Grondslagen en beginselen van i.p.r.2, p. 213–4.Google Scholar

2 Vóór de theorie der autonomie is het arrest uitgelegd door Barmat, W.P. N.R. 3675, de Vos, L., Le problème des conflits de lois (1947) II, p. 540Google Scholar, Rabel, II, p. 369.Google Scholar

1 Het is jammer, dat in het recente artikel van Yntema, bl. 351, in het arrest van 1947 wordt gelezen, dat het de rechtskeuze uitsluit voor dwingend recht en dat “this nationalistic extension of the category of ordre public to include all imperative legal provisions has restored the uncertainties that the decision of 1924 for a while was believed to have dissipated.” Daarbij wordt aangehaald Curtius, F. Donker in Revue Crit, de d.i.p. 1950, 110.Google Scholar

1 Kollewijn, R. D., Rechtskeuze, in Rechtsgeleerde opstellen aangeboden aan Paul Scholten (1932), p. 298.Google Scholar

2 Cook, W. W., The logical and legal bases of the conflict of laws (1942), p. 401.Google Scholar

1 Naar Nederlands rechts is volgens H.R. 6 Januari 1950, N.J. 1950, 386, noot Houwing, het beding van een korteren termijn dan die van art. 487 W.v.K. toegelaten, mits het de dwingend voorgeschreven aansprakelijkheid van art. 470 niet beperkt of uitsluit.

2 Graveson, R. H., The proper law of commercial contracts as developed in the English legal system, in The Conflict of Laws and international contracts, 1951, p. 7Google Scholar (Serie lezingen, door Rabel, Batiffol, Graveson e.a. voor University of Michigan Law School, Ann Arbor, gehouden in 1949).

1 Cheshire, Zie G. C., International contracts (1948), zijnde een lezing voor de Universiteit van Glasgow, p. 23.Google Scholar

2 Cheshire, G. C., Private International Law, 4th ed. 1952, p. 207.Google Scholar

3 H. Batiffol, Public policy and the autonomy of the parties, in The Conflict of Laws and international contracts, p. 76.Google Scholar

4 Meijers, E. M., Goede trouw en stilzwijgende wilsverklaring, p. 17Google Scholar en Leer, Algemene, Deel I, p. 224Google Scholar. J. H. C. Morris, in zijn discussie met den autonomist F. A. Mann, schrijft in International Law Quarterly 1950, 198, dat de rechters door de proper law theory eigenlijk objectief recht toepassen “bij pretending that they were giving effect to the intention of the parties” en dat dit verschijnsel ook voorkomt bij leerstukken als offer and acceptance, mistake en frustration.

1 Morris, , vorige noot p. 200Google Scholar: “Is it seriously suggested that business men choose to be born in Italy in order that Italian law may govern their contracts?”

2 Batiffol, Contrats, no. 45; zie ook no. 57: omdat partijen alleen de elementen van hun contract kunnen localiseren, en de uitdrukkelijke rechtskeuze slechts een middel is om de voorkeur voor een der gelocaliseerde elementen uit te spreken, kunnen zij niet een wet aanwijzen, die geen reëel verband houdt met het contract. – Vgl. Batiffol, , Traité élémentaire de d.i.p. (1949), no. 571 v., en Barmat in W.P.N.R. 3676.Google Scholar

3 Morris, , International law quarterly, 1950, 197.Google Scholar

4 Gutteridge, H. C., The codification of p.i.l., 1951, p. 48Google Scholar (lezing van 1950 voor de Universiteit van Glasgow). Vgl. ook een samenvatting bij Cheshire, , International contracts, p. 2728.Google Scholar

1 Cheshire, , P.I.L., p. 204–5Google Scholar, International contracts, p. 33, 81.Google Scholar

1 I K.B. 482 (C.A.), Journal de D.I. (Clunet) 1950, 648. In deze zaak, waar geen “intention expressed” was, werd Engels dwingend recht toegepast op een geldlening in 1944 te Monaco door een Engelse vrouw van een Nederlander.

2 Cheshire, , P.I.L., 208 en 223Google Scholar, alsmede Privy Council in Bonython v. Commonwealth of Australia (1951), A.C. 201.Google Scholar

3 Mann, F. A., I.L.Q. 1950, 65.Google Scholar

1 Cheshire, , P.I.L., p. 212.Google Scholar

2 Actes de la VIIme Session, p. 32, 34, 38.Google Scholar

3 Yntema, , p. 355Google Scholar: De Stelling van Niboyet e.a. ziet het recht als schepping van een Staat. “This conception is in the last analysis quite as mystical as the liberal conception that, in the sphere of private law, the agreement of the parties is an immediate source of rights and obligations. Granted that the laws prescribed by state authority regulate human conduct, this conduct is in fact the generative element in the formation of contractual obligations, as in other legal relationship among individuals. To deny this is to confuse law as a means with its practical objective—which is in sum to serve social needs. Neither the sovereign state, nor its law, is an end in itself.”

1 Scholten, P., Algemeen deel, p. 2634Google Scholar, Burckhardt, Walther, Methode und System des Rechts, ed. 1936, p. 172177.Google Scholar

2 Wolff, Martin, Private international law, 3rd ed. no. 395Google Scholar. Zie ook het overzicht bij Gutzwiller, , Beiträge, p. 2328.Google Scholar

3 1865 en 1938–1942, “liberal and fascist brand”, zegt Nussbaum, Principles of p.i.l. (1943), p. 158.Google Scholar

4 C.d.C. (Civ.) 19 Februari 1930 en 27 Januari 1931, S. 1933. I. 41; Batiffol, Contracts no. 70, Traité élémentaire no. 575.

5 Lerebours-Pigeonnière, P., Précis de d.i.p. 5me éd. (1948)Google Scholar no. 251. Vgl. ook hetgeen de Proc. Gen. Berger in zake Solbandera van dezen schrijver citeert.

6 Actes de la VIme Session, p. 274 en 352.Google Scholar

1 Anders het Zwitsers B.G., vgl. Rabel, II, 386.Google Scholar

2 Gutzwiller, , Beiträge, p. 4548Google Scholar, Actes 1951, p. 4143.Google Scholar

3 Wolff, P.I.L.3 no. 410 over een Duits-Engels contract waarin van “Act of God” en “the Queen's Enemies” sprake is.

4 Vgl. de paramount-clause van art. 31 van het Tsjecho-Slowaakse B.W. van 1950: alle wilsverklaringen uit te leggen naar het doel, dat de Staat zich stelt, vgl. Yntema, , p. 358.Google Scholar

1 Poolse wet o.a. bij Meijers, Recueil, , p. 35Google Scholar. – Actes 1951, p. 3337Google Scholar. Niboyet o.a. vond het Italiaanse voorstel te mechanisch: een Franse wolhandelaar moet zijn aankoop in Australië aan Engelse gebruiken en recht kunnen onderwerpen.

2 Vgl. o.a. Wolff, P.I.L.3, no. 404, Rabel, II, p. 388Google Scholar, Yntema, p. 354.Google Scholar

1 Rapport, 1931 in Documents 1951, p. 23Google Scholar; discussies in Actes 1951, p. 4041.Google Scholar

2 Gutteridge, , Glasgowse lezing 1950, p. 51.Google Scholar

3 Batiffol, , Lezingen Michigan, p. 70.Google Scholar

4 H. Batiffol, Contrats No. 60; Cheshire, , P.I.L.4, p. 211Google Scholar; Rabel, II, 378 en 405Google Scholar; Sargant J. in British Controlled Oilfields v. Stagg, (1921) 66Google Scholar Sol. J. 18 erkende de keuze van Engels recht bij een contract te New-York tussen een inwoner van Ecuador, over “mineral rights” in zijn land, en een Canadese vennootschap.

1 Telders, B. M., W.P.N.R. 3360–3363, en mijn bespreking in R.M. 1934, p. 444Google Scholar, van Blokland, van G. Beelaerts, De wetsontduiking in het i.p.r., 1933.Google Scholar

2 Wij verwijzen ook naar de betekenis van de “functionele méthode” de Winter, van Barmat, R.M. Themis 1947, 101.Google Scholar

3 In deze richting een obiter dictum in Rb. Rotterdam, 16 Mei 1952, N.J. 1953. 427.Google Scholar

4 H.R. 22 Februari 1924, N.J. 1924, 488.

5 Bros, Ralli v. Aznar, Sota Y. (1920) I K.B. 614 en 2 K.B. (C.A.) 287Google Scholar. Vgl. Dicey 6th ed., p. 635–639.

1 Rabel, II, 387Google Scholar; Batiffol, Contrats, no. 54; Wolff, P.I.L.3 no. 397.

2 de la Morandière, Rapport Julliot, in Documents 1951, p. 24Google Scholar; Actes 1951, p. 4449.Google Scholar

3 Documents 1951, p. 356Google Scholar, overeenkomstig art. 57 van het Ontwerp der Franse commissie tot hervorming van den C.c., Revue crit. de d.i. p. 1950, 111 v. ook, Zie Actes 1951, 3437.Google Scholar

1 Vgl. De drie ontwerp-conventies over i.p.r. van de Haagse Conferentie, W.P.N.R. 4247–4251 en in het algemeen nog M. Paschoud, Les perspectives d'unification des règles de conflit en matière de vente d'objets mobiliers corporels, Lausanne 1949 en de voordrachten van Algot Bagge, Recueil Acad. de D.I. 1928, V 127.

2 Ontwerp van wet tot goedkeuring van het verdrag van 11 Mei 1951 tot het invoeren van een eenvormige wet betreffende het i.p.r., Zitting 1951–2 no. 2329, waarover Kollewijn, , N.J.B. 1952, 237Google Scholar en 261 en De Winter, W.P.N.R. 4238–4242.