Hostname: page-component-586b7cd67f-2brh9 Total loading time: 0 Render date: 2024-11-30T20:35:54.577Z Has data issue: false hasContentIssue false

Drang en Dwang in Vennootschapsland

Published online by Cambridge University Press:  21 May 2009

Get access

Extract

The author discusses the Resolution adopted by the 28th Commission of the Institute of International Law in its session of 1965 (Warschau) with regard to corporations in private international law (rapporteur Prof. G. van Hecke).

A questionnaire had preceded the Resolution from which questionnaire the questions No.'s 6, 7, 8, 9, 12, 13, 15, 18, 23, 25 and 26 have been cited in French at the beginning of this study. For its contents one is referred to the text of this study. The quotations are in small print and therefore easy to find for the non Dutch speaking reader.

With regard to the answers that have arrived, the rapporteur makes the following remarks in his provisional report of January 7th, 1965:

a. The answers to question 6 were unanimous: the recognition of foreign corporations is not a separate problem, but the result of a valid incorporation according to the system of law that governs the corporation according to the rules of private international law (lex societatis, loi de la société). This is a matter of theory though.

b. With regard to the answers to questions No.'s 7, 8 and 9 the rapporteur mentions that the entire Commission was of the opinion that the law of incorporation and of the “siège statutaire” (seat according to the charter provisions) in principle always has to be regarded as the “lex societatis” (law governing the corporation); that the Commission was also in agreement about the suggestion that in certain instances one has to depart from this line of thinking and apply the law of the “siège réel” (main place of business) as “lex societatis”; that however there existed different opinions about the question whether the law of the siège réel should be applied as soon as the siège réel is outside the country of incorporation, or only if the siège réel is elsewhere and there also does not exist a “lien effectif” (substantial connection) with the country of incorporation. The questions No.'s 7, 8 and 9 are concerned with the rule of private international law, which determines the lex societatis, that is with the choice between the system of incorporation, the system of the main place of business (siège réel) or a combination of the two. The author refers to the articles 1, 2, 3, 4 and 5 of the Resolution (see appendix to study) for the contents of the system that was chosen eventually.

c. With regard to the answers to the questions No.'s 12 and following the rapporteur joins Prof. W. Wengler in his opinion that the old controversy between the law of incorporation and the law of the siège réel is less important these days than the problem of the relation between the lex societatis and the law of the countries where the corporation operates without either having been incorporated there or having its siège réel there. The pertinent questions deal with the defining of the sphere of operation of the lex societatis with regard to the operation of the law systems of the countries, where the corporation penetrates with its economic activities. The position is that the more the corporation penetrates, the more the compulsory law of such countries should be applied. The articles No.'s 7 and following of the Resolution of Warschau deal with these spheres of operation (see appendix). In order to define these spheres of operation the rapporteur starts from three degrees of penetration in the economy of a given country by a foreign corporation. The second French quotation of the study deals with these three degrees.

Type
Articles
Copyright
Copyright © T.M.C. Asser Press 1966

Access options

Get access to the full version of this content by using one of the access options below. (Log in options will check for institutional or personal access. Content may require purchase if you do not have access.)

References

1. Institut de Droit International, a8e Commissie, Les Sociétés Anonymes en Droit International Privé, Rapport Provisoire, pag. 35, (1965).Google Scholar

2. s.r. is siège réel.

3. Art. 1:

“La personnalité juridique, acquise par une société, une association ou une fondation en vertu de la loi de l'Etat contractant où les formalités d'enregistrement ou de publicité ont été remplies et où se trouve le siège statutaire, sera reconnue de plein droit dans les autres Etats contractants, pourvu qu'elle comporte, outre la capacité d'ester en justice, au moins la capacité de posséder des biens et de passer des contrats et d'autres actes juridiques.

La personnalité juridique, acquise sans formalité d'enregistrement ou de publicité sera, sous la même condition, reconnue de plein droit, si la société, l'association ou la fondation a été constituée selon la loi qui la régit.”

4. Art. 2505

Les sociétés constituées à l'étranger avec un siège sur le territoire de l'Etat. Les sociétés constituées à l'étranger qui ont sur le territoire de l'Etat un siège administratif ou l'objet principal de leur entreprise sont soumises même pour les conditions de la validité de l'acte constitutif, à toutes les dispositions de la loi italienne.

Art. 2509

Les sociétés fondées sur le territoire de l'Etat et exercant leur activité à l'étranger. Les sociétés fondées sur le territoire de l'Etat, même si elles exercent leur activité à l'étranger, sont soumises aux dispositions de la loi italienne.

5. Aldus ook A. Lefebvre d'Ovidio, La Nazionalità delle Società Commerciali, pag. 146.

6. Jitta, D. Josephus, Internationaal Privaatrecht 1916, pag. 298 e.V., 483 e.v.Google Scholar

7. W. L. P. A. Molengraaff en F. A. Molster, Praeadviezen, Handelingen N.J.V. 1920, Moet aan private rechtspersonen een nationaliteit toegekend worden en zoo ja, verlangt deze nationaliteit bijzondere wettelijke regeling? pag. 19. W. L. P. A. Molengraaff, De zogenaamde nationaliteit der N.V., Verslagen en mededelingen der Kon. Ak. van Wetenschappen, Afd. Letterk., 56 reeks, Deel 3, pag. 426.

8. Henriquez, E. C., Het Vennootschapsstatuut, pag. 42 e.V., pag. 104 e.v.Google Scholar

9. Ontwerpen van Wetten op de Vennootschappen e.a. met toelichtingen, den Koning aangeboden door de Staatscommissie, ingesteld bij Zijner Majesteits besluit van 22/11/1879 no. 26 (uitgave Belinfante, 1890):

Art. 115. De in een ander land, overeenkomstig de aldaar geldende wetten, onder welke benaming ook, opgerichte naamlooze vennootschappen worden in Nederland als zoodanig erkend. Zij zijn bevoegd in Nederland rechtshande-lingen te verrichten en in rechte op te treden.

Art. 116. Indien cene in het buitenland opgerichte naamlooze vennootschap haar hoofdkantoor in Nederland heeft, is zij aan alle bepalingen der Neder-landsche wet onderworpen, en wordt voor de toepassing dier wet de plaats, waar dat hoofdkantoor gevestigd is, als haar zetel beschouwd.

Art. 117. Indien de in het buitenland opgerichte naamlooze vennootschap haar hoofdkantoor in het buitenland heeft, maar een bijkantoor of agentschap in Nederland, is zij verplicht de akte in Nederland openbaar te maken op de wijze in deze wet bepaald. De bepalingen van de artikelen 54 en 70 zijn op deze vennootschap, de bepalingen van artikel 82 is op de bestuurders van het bijkantoor of de agenten toepasselijk.

De bestuurders van het bijkantoor of de agenten zijn tegenover derden aanspra-kelijk in de gevallen, waarin die aansprakelijkheid voor hier te lande opgerichte naamlooze vennootschappen ten aanzien der bestuurders is vastgesteld, en op dezelfde wijze.

10. Henriquez, , t.a.p. pag. 44, noot 19.Google Scholar

11. Rb. 's-Gravenhage dd. 19/3/1861, W 2254

12. V. d. Heijden en v.d. Grinten, Handboek voor de N.V., 1962Google Scholar, no. 82. Kosters, J., Het internationaal burgerlijk recht in Nederland, 1917, pag. 676Google Scholar e.v. Grotendeels in dezelfde zin, Report of the Netherlands International Law Association's Working Committee on International Company Law, I.L.A. Report of the 47th Conference Dubrovnik, pag. 383.

Ruimere toepassing van andere rechtsstelsels, waarmee de N.V. aanknoping heeft, geeft v.d. Esch in overweging, (Esch, B. van der, Vergelijkend Vennoot-schapsrecht, 1953, pag. 247 e.v.) en wel:Google Scholar

a) lex contractos voor “action directe” van crediteuren tegen aandeelhouders,

b) lex contractus of lex loci contractus bij overdracht van aandelen (althans tussen vervreemder en verkrijger),

c) lex loci contractus voor handelingsbevoegdheid en vertegenwoordigings-macht om de N.V. te binden.

d) soms lex loci contractus voor aansprakelijkheid van bestuurders bij bevoegd-heidsoverschrijdingen en in dit verband de vraag of art. 47b W.v.K. ook geldt voor bestuurders van buitenlandse N.V.'s.

13. Rapport van de Commissie ingesteld bij besch. van de Mhiister van Justitie van 8/4/1960, Herziening van het Ondernemingsrecht, Staatsuitgeverij 1965.

14. Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 27/11/1964, Jg. 7, no. 194, Raadpleging van het EC. en Soc. Comité 3245/64.

15. Angulo, Manuel R., Comments on the status of foreign business corporations under the Commercial Codes of Argentina and Venezuela. (Inter-American Law Review, 0712 1962, vol. IV, no. 2, pag. 159 e.v.)Google Scholar

MacLean, Roberto, Las personas juridicas en el Derecho internacional privado Argentino y Peruano (Boletin del Instituto de Derecho Comparado de Mexico, mei-aug. 1962, jg. XV, no. 44, pag. 299)Google Scholar

16. Zie vorige noot t.a.p. pag. 173 e.v.

16. Latty, E. R., Some General Observations on the new Business Corporation Law of New York (Buffalo Law Review, vol. 11, spring 1962, no. 3, pag. 591 e.v., speciaal pag. 675 e.v.).Google Scholar

17. Western Airlines v. Sobieski, 191Google Scholar Cal. App. 2d 399, (Dist. Ct. App. 1961) 12 Cal. Rptr. 719 (1961)

Zie ook: Tomlinson, J. K., bespreking van “Western Airlines v. Sobieski”Google Scholar in “South Carolina Law Review”, vol. 15, no. 2, 1963.Google Scholar