Article contents
Psychotherapy in The Netherlands after the Second World War
Published online by Cambridge University Press: 26 July 2012
Extract
The early history of psychotherapy in the Netherlands hardly differs from that of the surrounding countries. Somewhat later than in France and Germany, psychotherapy appeared during the last decades of the nineteenth century, with general practitioners who started to treat their patients (mainly for all kinds of somatic complaints) by psychological means. In the early decades of the twentieth century, psychotherapy was narrowed down to mainly psychoanalytic treatment. The patient population consisted of a small élite group of people who belonged to the upper social classes. The practice of psychotherapy was restricted to some “enlightened” psychoanalysts.
- Type
- Articles
- Information
- Copyright
- Copyright © Cambridge University Press 2004
References
1 Christien Brinkgreve, Psychoanalyse in Nederland; een vestingsstrijd, Amsterdam, Synopsis, 1984, pp. 31–53.
2 Pierre Dubois, les psychonévroses et leur traitement moral, Paris, Masson, 1904, 3rd ed., 1909, pp. 14–28, 112–32.
3 Henry Ellenberger, The discovery of the unconscious: the history and evolution of dynamic psychiatry, New York, Basic Books, 1970, pp. 749–885.
4 Harry Oosterhuis, ‘Insanity and other discomforts: a century of extramural psychiatry and mental health care’, paper presented at the International Workshop ‘Cultures of Psychiatry and Mental Health Care in the Twentieth Century: Comparisons and Approaches’, Trimbos-instituut Utrecht, University of Amsterdam, University of Maastricht, Amsterdam, 18–20 September 2003.
5 Paul Schnabel, ‘Psychotherapie tussen de jaren zeventig en negentig’, in J A M Winnubst, P Schnabel, J van den Bout and M J M van Son (eds), De metamorfose van de klinische psychologie. Nieuwe ontwikkelingen in de klinische en gezondheidspsychologie, Assen, Maastricht, Van Gorcum, 1991, pp. 23–38, on p. 24.
6 Piet Jongerius, ‘Le phénomène hollandais, een geschiedenis van het psychotherapeutisch veld’, in J Vijselaar (ed.), Ambulant in zicht. Verslag van het symposium op 17 januari 1986 te Zeist, Utrecht, Nederlands centrum Geestelijke volksgezondheid (NcGv), 1987, pp. 120–36.
7 Frederik van Eeden, ‘Psychotherapie’ (literatuuroverzicht), NTvG, 1890, 26: 441. For van Eeden the psychic function par excellence was the suggestion: “an impulse announced from one soul to another”, p. 441.
8 Dubois, op. cit., note 2 above, pp. 246–61.
9 Christien Brinkgreve, Jan Onland, and Abraham de Swaan, Sociologie van de psychotherapie 1. De opkomst van het psychotherapeutisch bedrijf, Utrecht, Antwerp, Het Spectrum, 1979, pp. 34–48. See also Leonie de Goei, De psychohygiënisten, Nijmegen, SUN, 2001. K H Bouman, one of the founders of the IMP, was also a prominent member of the movement, on pp. 151–4.
10 Brinkgreve, et al., op. cit., note 9 above, p. 36.
11 Ibid., p. 37.
12 The most fanciful anecdote is reported by De Ridder and Van Lieshout: unofficially the IMP opened its doors just before the German invasion on 10 May . The first patient file (unfortunately destroyed) was that of a man who presented himself in the first week of May 1940. He was depressed and anxious, and terrified by the idea that the Germans would invade. In the patient file it was noted: “patient is suffering from paranoia; he is thinking the Germans will come”, cited in Denise de Ridder, Peter van Lieshout, Symptomen van de tijd. De dossiers van het Amsterdamse instituut voor medische psychotherapie. IMP 1968–1977, Nijmegen, SUN, 1991, p. 31.
13 Curatorium IMP 21-11-1940, in Brinkgreve, et al., op. cit. note 9 above, p. 40.
14 Nationale Federatie voor de Geestelijke Volksgezondheid, Gids voor de Geestelijke Volksgezondheid in Nederland, Amsterdam, NFGV, 1950, pp. 65, 68–9; idem, Gids voor de Geestelijke Gezondheidszorg in Nederland, Amsterdam, NFGV, 1962, pp. 240–6.
15 Giel Hutschemaekers, Neurosen in Nederland: vijfentachtig jaar psychisch en maatschappelijk onbehagen, Nijmegen, SUN, 1990, p. 46.
16 L Geelen-Vos, ‘Van bureau voor huwelijksaangelegenheden naar Riagg-volwassenenzorg?’, in J Vijselaar (ed.), Ambulant in zicht. Geschiedenis van de ambulante geestelijke gezondheidszorg in Nederland, Utrecht, NcGv, 1987, pp. 102–19.
17 Anneke van der Wurff, ‘“Niet zoo maar een meening, doch een welbewust gegeven psychiatrisch advies” Medische Opvoedkundige Bureaus in Nederland, 1928–1980’, in Vijselaar (ed.), op. cit., note 16 above, pp. 83–100.
18 Freek Frets, ‘Van verheffing tot behandeling: de ontwikkeling van de praktische sociale psychiatrie’, in Vijselaar (ed.), op. cit., note 16 above, pp. 56–82.
19 Annemarie Kerkhoven, Beeld van de psychiatrie 1800–1970. Historisch bezit van de psychiatrische ziekenhuizen in Nederland, Zwolle, Waanders, 1996, pp. 233–6.
20 See Gemma Blok, ‘Baas in eigen brein. “Antipsychiatrie” in Nederland, 1965–1985’, PhD thesis, University of Amsterdam, 2004.
21 Hutschemaekers, op. cit., note 15 above, pp. 39–41.
22 Frank Lemmens, Jooske van Busschbach, Denise de Ridder, and Peter van Lieshout, Psychotherapie in de riagg. De stand van zaken in 1988, Utrecht, NcGv, 1988.
23 Curd Jacobs and Evert Ketting, GGZ in getallen 1989. Kwantitatieve ontwikkelingen in de geestelijke gezondheidszorg, Utrecht, NcGv, 1989, on p. 5.
24 See David Ingleby, Critical psychiatry: the politics of mental health, Harmondworth, Penguin, 1981.
25 See de Goei, op. cit., note 9 above; Jan Willem Duyvendak, De planning van ontplooiing. Wetenschap, politiek en de maakbare samenleving, The Hague, SDU, 1999; and Evelien Tonkens, Het zelfontplooiingsregiem. De actualiteit van Dennendal in de jaren zestig, Amsterdam, Bert Bakker, 1999.
26 Ruud Abma, ‘De patiënt. De opkomst van de therapeutische samenleving’, in Jeroen Jansz and Peter van Drunen (eds), Met zachte hand. Opkomst en verbreding van het psychologisch perspectief, Amsterdam, Lemma, 1996, pp. 115–34, on pp. 129–30.
27 Ruud Abma, ‘Back to normal. Opkomst en ondergang van de psy-kritiek’, in R Abma, et al., Het verlangen naar openheid. Over de psychologisering van het alledaagse, Amsterdam, de Balie, 1995, pp. 75–83, on p. 79.
28 Ibid., p. 80.
29 Hutschemaekers, op. cit., note 15 above, pp. 240–7.
30 Blok, op. cit., note 20 above.
31 See Tom van der Grinten, De vorming van de ambulante geestelijke gezondheidszorg, Baarn, Ambo, 1987, pp. 279–84; Sonja van't Hof, Een ambt hoog en subtiel. Psychiaters over psychiatrie 1971–1996, Utrecht, NVvP/NcGv, 1996, on p. 25.
32 See, for example, Saar M Roelofs, Niet storen. Een kritische beschouwing over de Riagg in woord en beeld, Overveen, Belvédère, 1997, on pp. 20–4.
33 Van 't Hof, op. cit., note 31 above, p. 26.
34 Ibid., p. 26.
35 Ibid., p. 27.
36 Hilde Bakker, Leonie de Goei and Joost Vijselaar, Thuis opgenomen. Uit de geschiedenis van de sociale psychiatrie in Nederland, Utrecht, NcGv,1994, pp. 125–31. See also Joop van Londen, Opkomst en neergang van de sociale psychiatrie; kan het boek van de sociale psychiatrie al worden gesloten en terzijde gelegd?, Utrecht, Trimbos-instituut, 2001.
37 See, for example, Andrew Abbott, The system of professions: an essay of the division of expert labor, University of Chicago Press, 1988, on p. 10.
38 Hans Reijzer, Naar een nieuw beroep. Psychotherapeut in Nederland, Houten, Bohn Stafleu Van Loghum 1993. Reijzers' thesis, was strongly influenced by the formal recognition of the profession by law in 1986, which he interpreted as a more or less final phase in the process of professionalization. This perspective gives his work probably some features of “Whig history”, and offers also evidence for Abbott's thesis that professionalization is not one-dimensional but an ongoing process. The perspective of professionalization can be used for heuristic purposes, not as an finalistic theory, see Abbott, op. cit., note 37 above, pp. 3–31.
39 This highly complex history is described in detail by Oosterhuis, op. cit., note 4 above, and Reijzer, op. cit., note 38 above, on pp. 168, 200–11.
40 Giel Hutschemaekers and Laura Neijmeijer, Beroepen in beweging. Professionalisering en grenzen van een multidisciplinaire GGZ, Houten, Bohn Stafleu van Loghum, 1998, on pp. 59–63.
41 Reijzer, op. cit., note 38 above, pp. 23–7.
42 Ibid., p. 36.
43 See Oosterhuis, op. cit., note 4 above.
44 Ibid., pp. 40–1.
45 Van der Grinten, op. cit., note 31 above, p. 221.
46 Reijzer, op. cit., note 38 above, p. 63.
47 Ibid., p. 64.
48 Ibid., pp. 65–67.
49 Ibid., pp. 110–31.
50 Ibid., p. 112.
51 Commissie Verhagen, Eindrapport van de werkgroep psychotherapie, Leidschendam, Ministerie von Volkgesondheid en Milieu, 1980.
52 Reijzer, op. cit., note 38 above, p. 53.
53 Ibid., p. 111.
54 Ibid., p. 126–7.
55 Ibid., pp. 157–61.
56 Wim de Waal, Geschiedenis van de psychotherapie in Nederland, Den Bosch, De Nijvere Haas, 1992, on pp. 99–104.
57 Ibid., p. 103.
58 Hutschemaekers and Neijmeijer, op. cit., note 40 above, p. 50.
59 Reijzer, op. cit., note 38 above, p. 165.
60 Jongerius, op. cit., note 6 above, p. 124.
61 Comissie Verhagen, op. cit., note 51 above.
62 Giel Hutschemaekers, Kalinka van der Camp, Marion van Hattum, Psychotherapie in getallen, Utrecht, Trimbos-instituut, 2001, on pp. 30, 41. The figures include about 1,500 psychiatrists. Exact numbers of clients in psychotherapy are missing. But the total number of ambulatory clients seeing a psychiatrist or a psychotherapist in 1999 was 244,300, over 50 per cent of the total number of ambulatory clients in mental health care.
63 Paul Schnabel, De psychiater in beeld, Utrecht, NcGv, 1982, pp. 33–49.
64 Giel Hutschemaekers, ‘Hoe meer psychiaters, des te groter het tekort? De psychiater en de arbeidsmarkt’, Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 1993, 48: 1171–86, p. 1175.
65 Giel Hutschemaekers, ‘Wordt Nederland steeds zieker? Kengetallen en achtergrondanalyses’, Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 2000, 55: 314–35.
66 See Paul Rijnders, et al., Kortdurend behandelen in de GGZ, Houten, Bohn Stafleu van Loghum, 1999.
67 Jos H Dijkhuis, ‘Psychotherapie een vak voor veel beroepen’, Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 1989, 44: 1051–64.
68 Bakker, et al., op. cit., note 36 above, pp. 23–9.
69 See, for example, Emma Brunt, De breinstorm, Amsterdam, Arbeiderspers, 1994. See also T Pieters, M te Hennepe and M de Lange, Pillen & psyche: culturele eb- en vloedbewegingen. Medicamenteus ingrijpen in de psyche, The Hague, Rathenau Instituut, 2002.
70 Schnabel, op. cit., note 63 above, on p. 58. Schnabel counted in 1980 more than 200 psychiatrists with a private practice (the total number of psychiatrists was 1,500). Ten years later, in 1990, Hutschemaekers counted 723 psychiatrists with a private practice (the total number was 1,598), in Giel Hutschemaekers, Hans van den Heuvel, Curd Jacobs, Beroep: psychiater. Een enquête onder psychiaters in Nederland, Utrecht, NcGv, 1992, p. 46.
71 In 1992, 1,048 of the 2,058 psychotherapists (not psychiatrists) had a private practice. In 1998 their number had grown to 1,283. In Giel Hutschemaekers, Kalinka van der Camp, and Marion van Hattum, Psychotherapie in getallen, Utrecht, Trimbos-instituut, 2001, p. 40.
72 Hutschemaekers and Neijmeijer, op. cit., note 40 above.
73 Giel Hutschemaekers, ‘Chaos in het beroepenveld’, Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 1999, 54: 355–64.
74 Marion van Hattum, Giel Hutschemaekers, De klinisch psycholoog gevolgd, Utrecht, Trimbos-instituut, 2001, p. 8.
75 Minister of health, Beleidsvisie GGZ, The Hague, Ministerie VWS, 1998.
76 Cees van der Staak, H J Dalewijk, W Th A M Everaerd, ‘Psychotherapie als specialisme’, Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 1999, 54: 390–7, p. 397.
77 NVVP and NVP, ‘Nadere definiëring psychotherapie’, in Giel Hutschemaekers, Wim Brunenberg, Hans Spek, Beroep: psychotherapeut; een verkennend onderzoek naar persoon, werk en werkplek van de psychotherapeut in Nederland, Utrecht, NcGv, 1993, pp. 93–4.
78 Abbott, op. cit., note 37 above, pp. 30–1, 33.
79 Serge Moscovici, La psychanalyse, son image et son public, Paris, PUF, 1971. Those shifts will often start within the scientific world and will diffuse subsequently in other circles of society.
- 5
- Cited by